Bevrijding Putten 18 april 1945
Het werd 16 april.
Er drentelden een paar oude Wehrmachtsoldaten heen en weer op de weg. Ze droegen een z.g.n. Pantzerfaust. We vroegen wat ze van plan waren. „Als de Tommy komt snel afschieten en dan naar huis”, antwoordden ze. Het gevechtsgedruis kwam steeds dichterbij. Er wordt gemompeld dat Voorthuizen bevrijd is. Op 17 april aanschouwen we in de middag een chaotische terugtocht van een Duits legeronderdeel. De helft van de nog aanwezige motorvoertuigen wordt gesleept. Verder bestaat het materieel uit alle soorten karren. Een jammerlijk geheel. We denken dat ze tot niets meer in staat zijn. Later zal echter blijken, dat ze wel in staat waren een hinderlaag op te stellen, die de Canadezen nog veel schade en enkele doden heeft bezorgd. Tegen 6 uur ’s avonds wordt het stil. De merel fluit weer. In de verte horen we het geluid van handvuurwapens. Tante Heintje heeft een grote pan met capucijnerstampot gemaakt en ze nodigt ons uit die bij hen aan tafel te helpen leegeten. We zitten nog maar net aan tafel of de deur naar de deel gaat plotseling open. Een heel jonge, in gevechtstenue geklede Duitse soldaat staat in de kamer. Hij vraagt om wat drinken, maar z’n ogen zijn strak op onze borden gericht. „Of wou je ook wat eten, m’n jong“, zegt tante Heintje. In een mum van tijd zit hij bij ons aan tafel.
Zijn geweer heeft hij in de hoek van de kamer laten staan, bij de deur. Hij is zo volkomen weerloos. Hij is bang! Als we vragen waar de Engelsen zijn, zegt hij: „Hinter mir!“ Automatisch kijken we naar buiten, waar de ondergaande zon op het stukje hei tegenover het huis schijnt. Op dat moment weten we niet, dat een Canadese patrouille al in de ‘De Heihaas’ is en ons huis nauwlettend in de gaten houdt. De jonge militair schrokt zijn bord leeg, bedankt ons en verdwijnt weer door de achterdeur. Ook wij eten in spanning onze borden leeg. We kijken steeds naar buiten. Het is volkomen stil. Ook de twee oude Wehrmachtsoldaten zijn verdwenen. En dan zien we ineens mannetjes in bruingroene pakken uit de bosjes van ‘De Heihaas’ de hei oprennen. En op dat moment is het gebeurd met de stilte. In alle hevigheid wordt geschoten in de richting van Putten. We zien lichtspoormunitie horizontaal langs de berken voor ons raam schieten. De met zoveel zorg gebouwde schuilkelder is onbereikbaar geworden en we vluchten de kelder van het huis in. Boven ons is nu alleen de houten kamer vloer. En juist vanwege de geringe bescherming die die houten vloer biedt is de schuilkelder gebouwd! Al gauw ontbrandt er een hevige strijd. Af en toe horen we een ruit sneuvelen.
We horen het ratelen van rupsbanden en het geluid van zware motoren. Een serie hevige knallen. Alle dan nog aanwezige ruiten vliegen eruit. Het gevecht duurt de hele avond en een groot deel van de nacht. Af en toe zien we soldatenbenen voor het raam in het keldergat. Vanuit die dekking wordt met mitrailleurs geschoten en de groene mondingsvlammetjes verlichten spookachtig de kelderruimte. We horen een getroffen Canadees om water smeken. Hij roept ook om zijn moeder. Het roepen wordt steeds zwakker en houdt tenslotte op. Ineens wordt er op de deur geslagen. Mijn vader gaat open doen. Er wordt meteen een wapen op hem gericht en in het Engels wordt gevraagd of er Duitsers in huis zijn. M’n vader antwoordt ontkennend en vraagt om een sigaret. Helaas, hij treft een niet-rokende militair. Langzamerhand neemt het gevecht af. En als het buiten helemaal stil is geworden, wagen we ons naar buiten. Het is dan een uur of zes. Wat we zien is onbeschrijfelijk. Het huis van de buren heeft een voltreffer van een granaat in het dak gekregen. De buurman loopt rond met beide handen ingezwachteld. Toen de granaat in het dak van zijn huis insloeg, is hij met zijn gezin het huis uitgevlucht en heeft hij een schuilplaats gezocht in een van rietmatten opgetrokken schuurtje.
Hij heeft, radeloos van angst, zichzelf en zijn gezin met zijn handen ingegraven. In ons huis is geen enkele ruit heel gebleven. Weliswaar is het huis niet door granaten getroffen, maar wel is er met mitrailleurs dwars doorheen geschoten. Voor het huis staat een kapotte tank op de weg. Er staat ‘Amherst’ op. Erachter staat nog een Canadees voertuig in brand. Een brencarrier? Af en toe ontploft er wat van de in de wagen aanwezige munitie. Overal op straat en rond huis liggen militaire uitrustingsstukken. Ook een paar blikjes Corned Beef, die we naar de vrouwen in de kelder brengen. Het ergste is echter, dat er op het erf het lichaam ligt van een Canadees militair. Het is de soldaat, die we ’s nachts hebben horen roepen en die we toen geen hulp konden bieden. Hij is nog erg jong. Hij blijkt in de onderbuik getroffen te zijn. Wat verder van het huis af liggen nog 3 gesneuvelde Canadezen. Ook een aantal Duitse soldaten is gesneuveld. Degene die bij ons gegeten heeft is er niet bij. Wat verder in de richting van het dorp staat een vernietigde Duitse tank. Het zien van de gesneuvelde Canadese militairen schokt ons diep. De dode Duitsers laten ons volkomen koud! Nu, in 1992, denk ik: „Hoe kon je toch zo - letterlijk ten dode toe - haten?“ Wat maakt een oorlog veel kapot. Ook ín een mens. Voor ons huis zit in een schuttersput een Canadees met een Brengun. Hij moet, zegt hij ons huis in de gaten houden, want ze hebben er een Duitser zien binnengaan, maar ze hebben hem niet meer naar buiten zien komen, dus hij moet nog binnen zijn.
We zeggen dat dat beslist niet het geval is en dan gaat hij met ons mee naar binnen om zich wat op te warmen. We bieden hem koffie aan. Hij krijgt er een snee brood bij. De koffie drinkt hij op, maar het brood verkruimelt hij en hij laat het stiekum in de kolenkit vallen. We krijgen sigaretten en mijn vader verbaast er zich dan over, dat ik zo geroutineerd zit te dampen. Toen heb ik hem maar opgebiecht, dat ik al maanden rookte. Na nog even het hele huis geïnspecteerd, verdwijnt de Canadees weer, na uitgelaten en emotioneel bedankt te zijn door ons allen. Buiten is het intussen drukker geworden. Rond de huizen rijden z.g.n. vlegeltanks door de velden. Men vermoedt dat de Duitsers mijnen hebben gelegd. Voor die tanks draaien met grote snelheid kettingen met ijzeren ballen eraan, rond. Door die op de grond slaande ballen komen de eventueel aanwezige mijnen tot ontploffing. Ik heb niet kunnen waarnemen of er echt mijnen gelegen hebben. Na een poosje rondgereden te hebben verdwijnen de tanks in de richting van het dorp. Steeds meer militairen komen uit de richting van Voorthuizen gelopen. Ze lopen achter elkaar, de wapens tot schieten gereed. Ze zijn waakzaam, al maken de enthousiaste toejuichingen dat heel moeilijk.
Ze vermoeden dat er nog SS-ers in de bossen richting Groot Spriel zitten. Om een uur of negen komt, voorafgegaan door tanks, een eindeloze rij militaire voertuigen uit de richting Voorthuizen aanrijden. Ze gaan richting Putten en rijden met een tussenafstand van ongeveer 30 meter. Tot ver in de middag dreunen ze langs ons heen. Urenlang hebben we langs de weg gestaan en gejuicht en gelachen. Tot de spanning van de laatste maanden en de 5 oorlogsjaren brak. Het lachen van mijn vader ging over in huilen. Hij was bijna niet tot bedaren te brengen. In de namiddag wordt er op ons erf de keukenafdeling van een batterij veldgeschut ingericht. Eén van de eerste dingen die we kregen aangeboden is witbrood met jam. Heerlijk vers witbrood. Na één hap weten we waarom onze Canadees van vanmorgen ons brood in de kolenkit deponeerde. De strijd heeft bij ons in de buurt ook het leven gekost aan Jo Arends. Hij werd getroffen toen hij tijdens een vuurpauze naar buiten ging. De gesneuvelde Canadese militairen zijn: C.L. Pewtress, J. Wakula, hoogstwaarschijnlijk degene die om water riep, F.L. Waters en J.B. Wallace. Met hun familieleden heb ik sinds enige tijd vrij intensief contact.
Zij zijn heel erg dankbaar dat hun namen vermeld staan in de gedachtenisruimte en op het (voorlopig) monumentje aan de Voorthuizerstraat. In augustus hopen mijn vrouw en ik hen weer te ontmoeten, nu in Canada. Na de bevrijding konden we niet direct naar huis. We moesten wachten tot begin juni. De periode, doorgebracht in Putten, vergeet ik nooit. De mensen, die ons onderdak verleend hebben of aan onderdak geholpen hebben, vergeten we niet. Tot aan hun dood zijn Bartus en Heintje en mijn ouders vrienden gebleven. En u of uw ouders hebben mij misschien dat koolraapje, die paar aard-appelen, dat litertje melk, dat zakje rogge gegeven. Voor al de uwen, die het leed van de onzekerheid over familieleden met zich meedroegen en toch ruimte in hart en huis hadden om ons te herbergen, voor allen draag ik een monument van dankbaarheid mee in mijn hart.
18 april 2008 hr. Bennemeer (rechts) bij het monument voor de gevallen Canadezen
© J.D. Bennemeer 22-5-1996
Die nacht van 16 op 17 april hebben we verder rustig afgewacht. Ik was natuurlijk wel heel erg nieuwsgierig naar wat we daar buiten bij daglicht aan zouden treffen. ’ s Morgens rond acht uur stapten mijn broer en ik de deur uit en het viel ons direct op dat er zoveel troep langs de weg lag. Allemaal spullen die de Duitsers op hun vlucht achter gelaten hadden. Hier een wiel, daar een kapotte wagen. Weer iets verder lag een dood paard op zijn zij. Ook lagen er twee dode Duitsers, waarvan er een wel heel erg beschadigd was. Die was door zijn hoofd geschoten. Iets verder op het dorp aan lag nog een dood paard. Ik vond het erg zielig voor die paarden, die konden het ook niet helpen. Maar die moffen, die moffen ……. Net goed dat ze dood waren. Er waren ondertussen al heel wat mensen op de been en er heerste een opgewekte stemming. Op de hoek Voorthuizerstraat- Garderenseweg stond een dichte wagen vol met munitie. Voordat de politie er was, was er al een hele hoop uitgehaald. Ook revolvers hadden de jongens meegepikt. Het was heel spannend allemaal. Maar bovenal was er een blij gevoel van vreugde. De vijand was er vandoor. Er waren nog wel hier en daar schermutselingen, echt rustig was het nog niet. Ook werd er her en der nog flink geschoten, maar het kon nu niet lang meer duren, zei iedereen. De bevrijding was in zicht. Iets later op deze gedenkwaardige dag werd huis aan huis paardenvlees bezorgd. Ook bij ons. Na al die armoe van de laatste tijd hebben we er heerlijk van gesmuld. Ik vond het wel een luguber gezicht toen ze die dieren maar zo op straat slachtten. Maar het was wel heel begrijpelijk. Wel wist ik toen al heel zeker dat ik nooit van mijn leven slager zou willen worden.
Putten 18 April 1945
Die Woensdagmorgen stond ik verheugd bij de pomp voor het huis mijn gezicht, oren en nek te wassen, Ik wist het, het was feest. Vandaag zou het een buitengewoon fijne dag zijn, want vandaag hingen overal in Putten de vlaggen uit. Putten was bevrijd. Nu kon het niet lang meer duren eer pa weer thuis kwam. Ik wist dat moe daar ook erg naar verlangde De Canadezen kwamen voor in de middag vanaf de Voorthuizerstraat met grote, groene legertanks ons dorp binnen rollen. Iedereen juichte onze bevrijders toe. Als ik er aan denk, dan ruik ik nu nog die heerlijke benzinedampen, die uit die voertuigen kwamen. Het was geweldig. Je keek je ogen uit als jongen van twaalf jaar. Later hoorden we dar er die hele avond en nacht gefeest was in het dorp. De volgende dag vertelde iemand, dat er nabij Schovenhorst in de bossen een groot bataljon Canadese soldaten bivakkeerde. Niets en niemand kon ons tegenhouden om daar zo snel mogelijk naar toe te gaan. Het was in een woord prachtig om te zien, zo’ n lange rij oorlogsvoertuigen.
En onze bevrijders waren helden in onze ogen. Ze waren ook erg goedlachs en vriendelijk tegen ons. Ook hadden ze veel schik onder elkaar. Ze stopten ons van alles toe, snoep, chocola enzovoort. Heerlijk, dat hadden we in lange tijd niet gehad. Ook boden ze ons sigaretten aan, maar niemand van ons kon daar iets mee. We rookten toen nog geen van allen. We konden onze nieuwe vrienden niet verstaan, maar met wijzen en gebarentaal kwamen we toch een heel eind. Zo leerden we ook nog een klein mondje vol Engels. Dat kan ik mooi aan pa laten horen als hij thuis komt, dacht ik. Hij zou vast wel aardig Duits kunnen nu hij zolang in Duitsland was geweest. Op en rond het Canadese kamp hing aldoor een zware benzinelucht. Omdat er in die tijd nog maar weinig auto’ s waren was die geur nog niet zo bekend. Ik vond het heerlijk en snoof iedere keer als wij daar waren mijn neusgaten met welbehagen vol. Er stonden ook open voertuigen vol met jerrycans op het kamp Die zaten vol met benzine. We mochten alle voertuigen steeds weer bekijken als we maar nergens aankwamen. We gingen iedere dag naar onze Canadese vrienden in het bos. Ongeveer een week hebben ze daar gestaan. Toen …. Ineens waren ze weg. Ik miste ze, maar wist ook dat ze hier in het bos niet alleen waren geweest om vakantie te vieren. We zijn nog een keer terug geweest naar het kamp in de hoop nog iets van onze vrienden te vinden. Maar helaas, ze hadden geen tastbare herinnering voor ons achter gelaten.
Bij ons aan de weg lag een soort verbindingsdraad, die de Duitsers volgens ons tijdens hun vlucht achter gelaten hadden. Wat de bedoeling daar van was geweest zullen we nooit weten. Misschien dat ze ergens met de een of andere post nog verbinding hebben willen maken. We weten het niet. Ik had die draad daar ook wel zien liggen, maar ik had er geen belang bij. Mijn broer echter, die misschien wel elektricien wilde worden, had zijn oog er ook op laten vallen en hij meende, dat hij het wel gebruiken kon Dus namen we draad op en begonnen te trekken Eerst nog heel voorzichtig, want je wist maar nooit wat er nog gebeuren kon. Toen de draad gewillig meegaf en er niks bijzonders gebeurde, begonnen we steeds sneller te trekken. Waar deze draad uiteindelijk naar toe leidde wisten we niet, maar er kwam gewoon geen eind aan. We bleven trekken. Hoe lang dit geduurd heeft, weet ik niet meer, maar op een gegeven moment hadden we er genoeg van. Toen heeft mijn broer de draad doorgeknipt en de hele bos die we bij elkaar getrokken hadden. In de gierbak gegooid. Nou, die zat behoorlijk vol.
© Evert van de Weitgraven
PUTTEN 18 april 1945
Op 2 oktober 2004 zijn mijn zus en ik naar Putten gegaan om te herdenken wat er allemaal gebeurd is in 1944. Ik woonde destijds bij mijn andere zus en zwager in Putten. Mijn zwager Frans Weits, was de chef bij de Albert Heijn. Wij woonden midden in het dorp. Die zondag op 1 oktober 1944, zal ik nooit meer vergeten wat er toen allemaal gebeurde. Ik was ook in de kerk. Angstig was het, tot politieman Jansen naar mij toe kwam(mijn zus was ziek; zij had 5 kinderen en was alleen thuis). Dit wist hij en hij zei: ik zal ziendat jij een briefje krijgt dat je naar huis mag. Ik kreeg dat briefje. Wij moesten een wit laken uithangen. Dat was het teken dat er ziekte in huis was. Mijn zwager en de bediende zaten in de school. Alle mannen waren in de school en de oudere mannen, vrouwen en kinderen waren in de kerk. De volgende dag moesten wij vluchten naar Ermelo.
Die maandag werden alle mannen weggevoerd naar Amersfoort. Mijn zwager werd daar ziek, hij kreeg difterie en kwam in de barak te liggen. Ik denk na zo’n 1,5 maand kwam hij onverwachts thuis. Niet Johan de bediende die is gestorven in Duitsland. Verder waren het angstige jaren tot de bevrijding kwam. De buren, familie Lenstra, de hele familie en ik hebben twee nachten in de wijnkelder van Albert Heijn doorgebracht. De derde ochtend hoorden wij iemand loopen in de zaak boven ons. Het was een Canadees. Hij vertelde ons dat wij bevrijd waren. Nu, wat een opluchting. Mijn zus had een hulp in de huishouding die ook bij ons in de kelder was. Zij heete Akke Schotanus en kwam uit Harlingen. Toen zei ik tegen Akke: Laten we naar buiten gaan om te kijken. Akke durfde eerst niet en toen heb ik haar toch meegenomen met de oudste zoon van Tony, mijn zus. We liepen het dorp in en de eerste tank kwam binnenrollen. De militair deelde sigaretten en chocolade uit. Het was druk op straat. Wij stonden voor de tank vlakbij de loop. De militair bukte zich om meer sigaretten en chocolade te pakken. Hij raakte toen een knop die niet op veilig stond en daarmee vuurde hij het machinegeweer af Diverse granaatkogels werden afgevuurd. Mevrouw Bedijn, die schuin tegenover ons woonde, was meteen dood en Akke Schotanus ook. Zelf kreeg ik een schampschot langs mijn hoofd. Ik bloedde hevig en raakte in coma. Iemand heeft mij gelijk geholpen. De Canadese artsen hebben mij met een jeep afgevoerd naar Nijmegen. Daar heb ik 6 weken gelegen. Ik lag op een zaal met allerlei gewonden en was de enige uit Putten die daar lag. Ik ben daar priema geholpen, iedereen was goed voor mij . Ik wist niets van de doden. Dit hoorde ik pas toen ik naar huis kon. Daar ben ik toen vreselijk van geschrokken. Akke was verloofd met Henk Doppenberg uit Huinen. Ik weet niet of Henk of zijn familie nog leeft.
Zaterdag 2 oktober 2004 heb ik verschillende mensen gesproken die ook Doppenberg heten, maar die wisten nergens van. Dat vond ik vreemd
Akke is begraven in Putten en later herbegraven in Harlingen
Nieuwegein 2004
© Wijke Sybenga 86 jaar.