Oktober 44, 659 mannen weggevoerd... slechts 48 keerden terug

Belevenissen van 1 en 2 oktober 1944 door dhr. G. Elbertsen

Alle begin is moeilijk, tenminste om een belevenis op te schrijven, die je meegemaakt hebt. Vier oorlogsjaren waren voorbijgegaan, en wij waren soms net uit het gevarengebied ontsnapt, of de volgende dag was er weer wat anders. Wij woonden op een viersprong, en zo ineens stonden soldaten weer aan de achterdeur, je hoorde iedere keer dat ze mensen opgepakt hadden, en zo leefde je in spanning, wat er vandaag weer gebeuren zou! Je ging niet zomaar de weg op van huis af.

Mijn vrouw ging meestal de boodschappen doen, die ik gewoonlijk deed! Het werd zondag 1 oktober 1944, ik ging al een zondag of wat niet naar de kerk in Putten, waar wij altijd kerkten hoewel Nijkerk dichterbij was. Het was zonnig weer en er was een frisse wind. Wij hoorde schieten uit de richting van Diermen, je wist niet wat er gaande was. Ik ging naar de deel, plotseling stond er een mof achter mij. Hebt u Waffen, vroeg hij, ik zei water, nee. Hij wees op zijn geweer, ik zei nee. Komm mit zei hij, ik zie hem nog zo voor mij uit lopen de weg op. Dertig meter verder stond een mof bij het huis van de buurvrouw, daar was namelijk een mof naar binnen gegaan, zien of daar mannen waren. Het was een heel oude onbewoonbaar verklaarde woning, en toch zaten er vier jongens op de balk, maar hij vond ze niet. Daar stond ik bij twee moffen, maar meteen komt er een mof aanlopen met de fiets in de hand en zegt tegen ons laat maar blijven. Ik zeg kan ik dan weer gaan en loop meteen op mijn gemak van hun weg, naar mijn vrouw toe, die stond te kijken wat er met mij gebeurde. Ik wist nog van niets, en zeg ik ga een poosje naar bed, want ik had bericht ontvangen dat ik om acht uur ’s-avonds op wacht moest staan bij het Gemeentehuis.

Soms moest je langs de spoorlijn wachthouden , voor sabotage.
Maar mijn vrouw staat nog zo even in de deur en zegt, ginds komen nog een hoop moffen aan, en hebben de buren van de Deuverenseweg bij zich. Ik zeg, ik moet weg, dat deugt niet, nu had ik de balk vol zitten met gerst, tot aan de nok toe, en had geen trap op de deel maar een ladder van 10 sporten, zo ongeveer. Ik zet gauw die ladder buiten achter de hooiberg en doe mijn klompen uit, en ik naar de balk boven in de nok, in de hoop dat ze mij daar nooit vinden. Meteen hoorde ik ze al beneden, ze waren de voordeur binnengegaan langs mijn vrouw heen, de kastdeur opengerukt, de spaarpotjes van de kinderen geschud, maar laten staan, naar de deel en gevraagd waar de man was. Die is naar zijn moeder had mijn vrouw gezegd, en ze waren verder gegaan met al die buren bij zich, richting Putten. Ik heb zo’n paar uur op de balk gezeten en ben naar beneden gekomen, want ik moest gaan melken. Bij buurman Hubertse precies tegenover ons waren ze niet geweest, ik zeg tegen hem, ik moet op wacht vanavond bij het Gemeentehuis. Niet gaan zegt hij, ondertussen kwamen er mensen, die zeiden wat er gaande was, namelijk dat Rika van Beek doodgeschoten was en dat alles weggevoerd werd naar Putten, naar de kerk, je ging met angst de nacht tegemoet.


Het werd maandagmorgen, mijn vrouw moest naar Nijkerk. Ik zeg, kom zo gauw mogelijk terug, want ik vertrouw het heel niet. Ik denk ik moet van huis want wij zitten net op de grens, en straks komen ze weer en dan kan ik niet meer weg. Nu had ik mijn land voor het huis over de weg en daar had ik zaterdags het aardappelland gecultiveerd en dan komen er altijd nog wat aardappels boven. Nu had ik alvast koffie gedronken, ik denk als ze dan thuis is ga ik meteen naar het land om de tevoorschijn gekomen aardappels op te rapen. Zo gezegd, zo gedaan, ik steek voor het huis de weg over en zie in de verte al een moffenauto aankomen, ze staan in de auto, het geweer in de hand. Nu was er langs het land een dunne elzenwal en het meeste blad zat er gelukkig nog aan en ik was ternauwernood op het land, of de auto raasde voorbij. De auto stopt bij ons voor het huis en ze schieten meteen, ik denk oh, dat zijn de jongens die daar verborgen zaten en ik verder achter het land door de elzenhaag gekropen in een droge sloot. Wel hoorde ik dat de auto weer vertrokken was, maar nee, ik ga nog niet naar huis en hoorde later nog weer een keer schieten.

Achteraf hoorde ik dat ze een fazant geschoten hadden, nu waren die moffen heel niet vervelend geweest, ze waren zo het huis ingelopen en gevraagd waar de man was, komt wel terug had ze gezegd. En zo was het morgen geweest en avond geworden die dag was net namelijk 5 uur geworden. Ik had de auto horen vertrekken, en dacht nu zijn ze weg, en ik heel voorzichtig de struiken door en pats ik zie twee moffen in de dam van het land staan, zij schoten meteen, ik denk die hebben mij gezien. Ik terug en meteen een droge sloot in met allemaal doornen. Het was een tamelijk lange sloot, maar die ging door naar “de Kokkenhut” en daar ging ook een weg langs het huis, dat was de Deuverenseweg. Maar de bewoner zelf was al een bejaarde man dus die had geen land en die liep daar aan het eind van de kippenloop. Ik zeg hoe is het daar bij jullie en ik heb zo’n droge keel. Hij zegt kom maar hier, een stuk of 4 spoorwegstakers waren ook net gekomen, dan kun je zo mee eten. Toen kwamen de berichten binnen wat er gebeurd was en wat er gebeuren zou de aanstaande nacht, ik durfde niet naar huis. Dus wij met zo’n man of zes boven in de schuur die ook vol rogge zat en wij wat pannen opzijgeschoven aan de noordkant van de schuur, zo konden wij Putten zien branden.


Maar mijn vrouw wist niet waar ik was, die was na 5 uur toen de moffen dan toch vertrokken waren, gaan zoeken waar ik was. Ze had wel horen schieten en dacht dat ik doodgeschoten was en ergens lag, ze had gevraagd bij buurman Bos, maar die hadden mij natuurlijk ook niet gezien. Zij had zich voorgenomen om een uur of acht op Nijkerk aan te gaan of ze mij ook gezien hadden. Inmiddels waren wij op “De Kokkenhut” net de schuur uitgekomen en stonden aan de weg, toen de onderduiker eraan kwam die bij Hubertse geslapen had. Die wist dat mijn vrouw heel erg overstuur was omdat zij niet wist waar ik was en zei tegen mij ga maar gauw naar huis want er is geen één mof meer, en ik snel naar huis. En zo werd het huilen van droefheid en huilen van blijdschap. Ja het waren bange dagen. En als je dan hoort, rondom achter het huis baas en knecht weg, voor het huis buren weg! Nog steeds kan ik het niet begrijpen.

Dan moet ik toch met Paulus zeggen: “Ik ben uit de muil van de leeuw verlost”
Ja, dan zijn de woorden van PS. 91:5 waar:

Hij zal zijn engelen gebiên,
Dat z’u op weg bevrijden,
Gij zult hen, in gevaren, zien.
Voor uw behoud’nis strijden!

Het is nu al weer 55 jaar geleden, dat deze dingen gebeurd zijn, en niet dat ik beter ben, dan al die buren die weggevoerd zijn! Verre van dat! Maar het is me nog steeds een wonder, dat ik toch bewaard ben gebleven voor al die angst en ellende, honger en kou, en al die heimwee naar huis! Diegene die vrijgezel waren, hadden die zorgen minder. Wat we niet hebben kunnen we ook niet kwijtraken. Maar elke dag na die oktoberdagen zat je in angst, maar je was nog steeds niet voorzichtig genoeg, het eerst vroegen ze je naar je Ausweis (legitimatiebewijs). Want vliegtuigen waren telkens in de lucht, om spoorlijnen te bombarderen en de bommen vielen weleens mis, eigenlijk veel vaker mis dan raak!

Nu moet ik toch ook nog even iets vertellen wat ik mijn hele leven niet vergeet. Bij de bevrijding van Putten werd zo snel mogelijk een dankdienst gehouden.
Hierin ging voor de Ned. Hervormde predikant Ds. Holland en Ds. De Jager de Gereformeerde predikant. De meditatie weet ik niet meer maar de psalmen wel.

Ds. De Jager liet zingen: Ps. 66:5

Een net belemmerd' onze schreden;
Een enge band hield ons bekneld;
Gij liet door heerszucht ons vertreden;
Gij gaaft ons over aan 't geweld;
Hier scheen ons 't water t' overstromen,
Daar werden wij bedreigd door 't vuur;
Maar Gij deedt ons 't gevaar ontkomen,
Verkwikkend ons ter goeder uur.

Ds. Holland liet ons zingen: Ps. 66:6

Door 's Hoogsten arm 't geweld onttogen,
Zal ik, genoopt tot dankbaarheid,
Verschijnen voor Zijn heilig' ogen
Met offers, aan Hem toegezeid.
Ik zal, nu ik mag ademhalen,
Na zoveel bangen tegenspoed,
Al mijn geloften U betalen,
U, Die in nood mij hebt behoed.

De psalmen hebben nog nooit zo’n werkelijkheid gehad. De kerk dreunde van de zware stemmen van de beide predikanten, want in die tijd moesten ze nog met een verheven stem prediken en zou je ook maar zelden zien dat een dominee meezong, hij moest zijn stem nodig bewaren voor de prediking, en was er daarom ook tussenzang onder de preek, en werden slapende mensen ook meteen wakker!
Het was net of die psalmversjes nooit in het psalmboek gestaan hadden, maar zo uit de hemel gevallen waren.

In 1950 kwam Ds. Van Wier naar Putten, die had niet zo’n zware stem en werd er versterking aangebracht om te verstaan.

Ds. J. van Wier was meer een lichtere dominee….in gewicht.


G. Elbertsen


De heer Elbertsen heeft in Elim gewoond, dit verhaal heeft in de Palmboom (het blad van Elim) gestaan in 1999.
Zover wij weten is dit het enige verhaal over de razzia wat in de Palmboom heeft gestaan, mocht dit niet zo zijn dan horen wij dat graag van u,

Voor tips of verhalen over de razzia kunt u contact met mij opnemen:

Gert van Dompseler
Tel 06-12410860
Email info@oktober44.nl

Stichting Oktober 44
Midden Engweg 1
3882 TS Putten

Design by Acadia