Oktober 44, 659 mannen weggevoerd... slechts 48 keerden terug

Het verhaal van Kees van ‘t Klaphek


Deze nacht werd er door de ondergrondse bij de Oldenalder brug geschoten op een auto vol Duitsers waarvan er een gedood werd en wat gewonden. De volgende morgen zette de Duitsers een grote razzia in. Wij durfden al niet meer naar de kerk, Hanna ging wel.  Ik ging de kalveren een bus melkpoeder en brokjes brengen, op de fiets in de Ganzenwei. Toen ik daar was zag ik een koppel* mensen komen om de hoek van Beert Bouw. Dit waren degenen die de Duitsers al gevangen hadden vanaf De Salentein. Ze liepen er omheen met de karabijn. Toen ik weer naar huis fietste heb ik gauw Geurt en moeder gewaarschuwd. Geurt stopte zijn fiets in het nachthok van de fazanten en zelf ging hij naar binnen. Wij hadden beiden goede papieren dat we niet naar Duitsland hoefden gaan werken. En ik ging mijn fiets opbergen onder de mesthoop op de Meulenkamp. Daar vandaan ben ik door de sloot gekropen naar het bos.

Willem de Ridderslaan, dat lag in een rand hout, helemaal ingesloten.  Ik ben iets het land opgekropen maar zag niemand. Toen ben ik rechtop gaan lopen om over te steken naar het bos en daar begon het. Vijf moffen stonden halfweg, helemaal in het hout.  Vijf karabijnen op me gericht. Ze stonden in Willem de Ridderslag tegen het Helland aan, halfweg ons huis. Een mof kwam naar me toe en vroeg wat ik moest . Ik vertelde dat ik even naar de paarden moest, achter dat bos. Toen vroeg hij, “waar woon je”  en dat vertelde ik hem.Toen bracht hij me naar huis waar hij me afleverde. Op elke hoek stond een soldaat en Geurt hadden ze al naar de groep gebracht die aan de dam stond te wachten. Ik mocht boven wat andere kleren aantrekken en was daar toen alleen, maar je kon toch niet vluchten, al zou je willen. Ze hebben het hele huis doorzocht, ook de schuur.  De fiets van Geurt hebben ze niet gevonden. Was hij zelf daar maar neergekropen, waarschijnlijk hadden ze hem dan ook niet gevonden. Ook mijn fiets onder de mestpluis hebben ze niet gevonden.Toen ik van de zolder weer beneden kwam wenkte een Herman Göring soldaat die op de hoek van het huis stond, met zijn hoofd en die zei tegen me “maak dat je wegkomt” maar ik kon al niet meer wegkomen, onmogelijk. Aan de achterdeur hing mijn verrekijker. Een mof pakte hem en kwam naar me toen en vroeg hoe of ik aan die verrekijker kwam.

Ik zei dat vader altijd jager geweest was en dat die hem al had. Hij zei dat ik dat loog en ik kreeg meteen een smeer van hem. Wat had ik hem graag aangevallen, maar dan was je dood geweest.  Ze brachten me naar de groep bij de dam en daar kwam meteen een hogere mof die de verrekijker van me af nam en hem om zijn hals hing.  En daar marcheerde we richten Putten.  Bij Stoffelsen aangekomen hetzelfde liedje. Alle mensen uit het huis gehaald: Evert, Bertus en Ruth, ook bij de koppel. En naar de Oldenalder brug. Daar stopte ze ons allen in het melkhok**. Er zaten er al een boel mensen in. Ook onze zuster Hanna zat er al, met Ab van de Pol met wie ze verkering had. Uit de kerk was ze over de Berenkamp gelopen. Ab was wel naar de kerk geweest en samen liepen ze daar even voorbij de duiventil. Toen zagen de moffen vanaf Salentein hen en kwamen ze daar ophalen. Zo langzaamaan was het hele melkhok vol. Ze kwamen van alle kanten. De mensen tussen de soldaten in. Ook kan ik me nog voorstellen dat Beert Jansen met zijn zoon daar gebracht was op zijn blote hoofd. Hij ging naar de eerste de beste hogere mof toe en ik hoorde hem zeggen “ik ben de Boerenleider en ik mag nog niet eens mijn pet opzoeken.” Die mof gaf er niets om en zei “geen praatjes. In het melkhok.” Er werd niet veel gelachen maar daar heb ik toch wel om gelachen. Tegen vijf uur gingen we in opmars naar Putten. Het was een lange groep Ik heb in het melkhok ook Evert van Asselt gesproken. Hij liep met zijn meisje bij haar thuis hadden ze hem gepakt.

Hij liep vier rijen voor me naar Putten. Daar aangekomen moesten de vrouwen in de kerk. De mannen in de school.  Tegen +/- 19.00 uur werden de vrouwen allen naar huis gestuurd met de boodschap dat ze de volgende dag terug moesten komen met eten. Daarna werden een boel mannen in de kerk gestopt. Ik ben in de school gebleven. Midden in de nacht ben ik in een w.c. gekropen en heb geprobeerd om het raampje eruit te halen. Hetwelk goed gelukte maar om de tien meter stond er een mof op wacht, dus het was onmogelijk om daardoor te ontvluchten. Ik heb in een hokje geslapen waar telkens spullen werden opgeslagen en daar werd het maandag, 2 oktober 1944. ’s Morgens moesten we in rijen van vijf rond  op het hele marktplein staan. Nadat ze eerst alle mannen onder de 18 en boven de 50 naar huis stuurden. Ik weet nog dat Gerrit Top, de kuiken broeder die inmiddels weg mocht uit de rij naar Heimen schreeuwde die bij ons in de rij liep, naar het appel. “kom eruit Heimen” wat Heimen toen ook mocht.  Die was ongeveer 14 jaar op dat moment.  Ze zijn beiden naar huis gewandeld. En daar stonden we, een boel Duitsers om ons heen met machinegeweren. En in het midden op het plein een stel hogen die zeiden dat de NSB’ers eruit mochten komen. Ik zie Beert Neus eruit stappen met zijn zoon. Van de rest die eruit stapten kende ik niets. Zij mochten naar huis. Er stonden boswachters tussen: Peet Bruinekool, Wout Bouw, en ik meen Jan Bouw die er ook uit mochten en naar huis mochten. Nog zie ik jan Schuiteman met Evert en Jaap met nog ongeveer 10 mensen staan in de deur van de eierhal. Toen werd er gezegd door die hoge mof dat wie er iets wist van de aanslag er uit moest komen naar het midden en zo niet zouden die mensen in de eierhal waaronder Jan Schuiteman met zoons doodgeschoten worden. Er kwam niemand uit.

Niemand wist iets. Maar ze hebben die mensen in de eierhal niet doodgeschoten. Toen het 12 uur was kregen we iets te eten van de vrouwen en daarna in looppas door de Spoorstraat richting het station. Waar ze met een trein bezig waren om hem aan elkaar te koppelen. Wij moesten daar in langs de weg over het spoor met vijf man naast elkaar liggen. Een opening en dan weer vijf man.  En zo door. Voor elke vijf man stond een mitrailleur opgesteld met soldaten. Veel dachten dat we daar allen doodgeschoten zouden worden. Ook al doordat we allen op onze knieën moesten zitten. Velen zaten daar op hun knieën te bidden. Maar een uur later toen ze de treinen achter elkaar hadden, werden we daar ingeladen in goederenwagens. Er zijn er nog wat vrijgelaten uit de wagon. Waaronder Niek Bunt, de koekoper uit Diermen. Toen hij langst ons kwam, zag Hanna hem en vroeg hoe hij los kwam.  En hij had verteld dat hij daar ook op zijn knieën gelegen had bij het station en gevraagd had of hij even naar de wc mocht en dat mocht en toen het bos ingegaan was en meteen doorgerend en ontvlucht. Hij durfde dus niet de waarheid te vertellen en die was dat er gedurig NSB’ers bij hem kwamen en die hadden een goed woordje voor hem gedaan. Hij was geen NSB’er want hij stapte er niet uit op het marktplein. De trein reed niet hard en even later stapten we uit op station Amersfoort, waar rijen Duitsers stonden opgesteld. Want inmiddels was het donker geworden . De moffen liepen van twee kanten in twee rijen met ons mee. Naar Laan 1914, het concentratiekamp. Veel mensen stonden te kijken aan deze weg naast hun huizen. Er was er tot hier toe nog niet een ontvlucht. In het kamp weer even allemaal op appel en alles geteld. Toen konden we in bed. Ik dacht, de bedden stonden drie hoog, ik probeer een hoog bed waar ik minder last van ongedierte dacht te hebben. En dat was ook zo, want ik heb weinig last gehad van vlooien en luis.

Maar sommigen oudere mensen hadden er veel last van en stonden midden in de nacht ze te vangen in de gangen en konden niet slapen. Enkele leuke herinneringen heb ik aan het kamp. Zo nu en dan kreeg je voeteninspectie. ’s Avonds om tien uur. En degenen die zwarte voeten hadden – je moest je blote voeten liggend op bed aan het eind afsteken – die kregen een klap. Met een stok op hun voeten en ze moesten naar buiten om ze eerst te wassen. Een heel stel oudere boeren hadden ze, denk ik, nog nooit gewassen.  Zo zwart waren ze. De volgende dag werd alles geregeld wie de baas was in zo’n afdeling van een barak. Bij ons werd Willem Klok, de wegwerker van de polder Arkemheen de baas. Er was in de barak bij ons een man die daags tevoren los gelaten was uit het kamp. Hij had een fiets weten te bemachtigen en moest op Zwolle aan maar in Putten aangekomen werd hij weer ingepikt. Wij moesten aan het aardappels schillen. Met een handkar werd een partij aardappels in het kamp gewipt en dan een koppel mensen eromheen en schillen maar. Met scherp gemaakte lepels en vorken en mesjes.Je was verder niet verplicht om te werken. Elke morgen moest je een uur op appel staan. Alles werd dan geteld in rijen van vijf achter elkaar. Iedere voorste moest zijn nummer schreeuwen en als je dat niet goed deed had je meteen een mep met een hout. Je moest mooi in de rij achteruit en overdwars zo niet dan kreeg de voorste er van langs. Daarom wilde niemand vooraan staan. Dat was een heel gedrang, maar iemand moest toch nummer een zijn. Op een dag konden ze allemaal goed in de rij staan en goed hun nummers schreeuwen, ongelofelijk. Ik liep eens in mijn eentje rond en kwam bij een loods waar vijftien man aan het houthakken waren. Een met een motorzaag, de rest allemaal met hiepen en bijltjes aan kleine blokjes voor generatorhout voor de auto’s met generatoren.

En die voorwerker, ook een gevangene geen Putter zei tegen me “ga daar zitten en hakken.” Ik vroeg hem, “mag ik mijn kameraad niet halen?”  Hij zei “okay, als je vlug bent.” Ik rennen en ben vanzelf niet terug gegaan. Bartus Staal zat er ook bij, blokjes te hakken. Ze hadden een drie hectare bouwland naast het kamp waar aardappels op gestaan hadden. Nu moest het weer omgespit worden, gedeeltelijk voor winterrogge. Zo’n twintig man werkten daaraan. En er gingen 2 Duitsers mee, met een revolver. Als ze allemaal gaan rennen waren, waren de meeste ontvlucht, maar ze zeiden als er een gaat rennen, dan wordt degeen die ernaast staat doodgeschoten.  Zodoende ging er niet een rennen. Na een paar dagen waren er veel meer luizen en vlooien zodat veel oudere mensen ’s nachts wakker lagen en over de gang liepen. Ze schenen onder veel meer te zijn dan bovenin. Ik zat bij de hoofdingang een keer te praten met Eric Buitenhuis. Toen uit het kamp van het soldaten naast het onze, een stel soldaten kwam en ons vroegen “heb je zin om bij ons te werken? Ik heb tien man nodig en je krijgt net zoveel eten als je wilt” Dat was verleidelijk dus namen we dat aan. Dit was vrijwillig, dat was wel een wonder. We werden met 10 man meegenomen.  Een tiental soldaten om ons met de karabijn. En brachten ons naar de grote keuken. We moesten aardappels schillen. Dirk had zijn zondagse pak aan, ik gelukkig niet. Na een uur komt er een hoge. Ik was op mijn blouse en blote armen “je ziet er nogal werks uit, kom maar mee.” En ik moest alle gangen boenderen  boenen en dweilen. Wat ik met plezier deed.  Na afloop gooide ik een emmer door die gang om na te schrobben maar net kwam er een hoge mof om de hoek en die kreeg een boel water over hem heen. Hij keek naar mij en zag wel dat ik ijverig werkte,

wegrennen kon je ook niet, waar moest je heen, en zei niets. Ik moest in een kantoor stof afnemen en de vloer dweilen. Ik was daar alleen en  daar stond een driekwart volle fles rum. Ik kon het haast niet laten om een paar slokken te nemen maar kon me bedwingen. Gelukkig maar, maar als ze dat hadden gezien hadden ze je dood geschoten. Na een paar dagen had ik geen honger meer en had geen zin om daar meer te werken en vroeg aan Geurt “heb jij zin?” Hij zei ja en stond om acht uur bij de poort maar toen ze Klaphek schreeuwde is hij niet gegaan. Hij vond het te link. Maar dan pakten ze een ander. Het ging er toen nog heel gemoedelijk naar toe. Er waren eigenlijk drie kampen van elkaar gescheiden: één voor de soldaten en twee voor gevangenen. Tussen deze twee hadden ze een hok van prikkeldraad De Rozentuin, gebouwd.  Vier meter hoog, 15 meter lang, 4 meter breed, en daar moest je altijd met het passeren, rennen. Als je dat niet deed dan moest je in de rozentuin. Daar mocht je ’s avonds tegen donker pas weer uit. Ook als iemand iets niet goed deed. 

Je moest altijd blootshoofds groeten naar een mof, en als je dat vergat stopten ze je in de rozentuin. De derde dag moesten we allen één voor één voor een soort gerecht komen. Een vrouw die alles opschreef en twee ondervragers . Daar werd genoteerd hoe je naam was, ouderdom, beroep en wat je gedaan had.  Dat ze je in het kamp gegooid had. Iedereen zei hetzelfde, dat ze niets gedaan hadden. Wat ze invulde weet niemand. Iedere dag draaiden ze films. De eerste twee dagen ging je erheen. Het waren allemaal oorlogsfilms waar de moffen alles overwonnen. Niemand ging er meer naartoe. Ik denk dat ze hoopten daar vrijwilligers mee te trekken, maar ik heb ze het nooit horen vragen. ’s Avonds om negen uur gingen de lichten uit. Dan van 8 tot 9 gingen we nog wel eens buurten.  Elke deur miste een knop van ’t slot. Maar die man van de Oldenalder Harberg, had een loper. Die namen we mee, dan kon je in een andere barak een poosje praten. Er waren vanzelf heel veel bekenden bij. Ik sliep boven.

Middenin sliep Riekus van de Langemheen en verder Geurt, Ab van de Pol, van Velzen, Sil van Kempen, meest buren. En Toon van de Berenkamp en zijn broer Elbert. Van dezen is van de Langemeen uit het kamp gelaten, daar zat voor jonge mensen altijd een luchtje aan!

Oudere mensen werden wel meer los gelaten na een week, waaronder Bartus Staal en Verhoef van de Poort, die was niet helemaal goed. Er stond op elke hoek een wachttoren die 24 uur per dag  bemand werd. En er stond ook een toren die werd alleen bij donker bewaakt. In deze tien dagen is er niet een ontvlucht. Er zat een keer een gat in het prikkeldraad, het welk pas na twee dagen werd dichtgemaakt. Ze zetten er werkbankjes voor ongeveer 10 meter er vandaan. En een schrijven waarop stond “wie hier achter komt wordt meteen doodgeschoten. Niemand durfde het te wagen en ’s nachts mocht je toch niet buiten komen. De zoeklichten straalden tussen de gebouwen en barakken door en ze schoten meteen.  Toen kwam de tiende dag.  ’s Morgens meteen op appel wat erg lang duurde. Dan je enkele bezittingen bij elkaar en weer in de rij. Je mocht lopen waar je zelf wilde en ik liep eerst bij Geurt en Ab van de Pol. Maar we zeiden, Geurt en ik, dat we beiden zouden proberen om weg te komen. Hetzij of lopend of uit de trein en dat we, wanneer we uit elkaar waren twee kansen hadden. Dus ben ik eruit gegaan en gaan lopen met Barend Wallet en zijn vader, oom Barend. Riekus Bruinekool, broer van Peter Boswachter, twee jongens van Groot Hell, Rikkert van Emous, Koopman de berenboer, Luttmer de slager uit Nijkerk. En daar marcheerden we de poort uit naar het station.

Veel mensen stonden weer te kijken naast hun huizen. Ik heb er wel sterk over nagedacht om te vluchten, maar er liepen zoveel soldaten mee dat er geen ontkomen aan was. Niemand heeft het geprobeerd. Het was donker toen we bij de trein kwamen,  we hadden een personentrein. We zaten erg strak, ze stopten ze boordevol.  Gelukkig was ik nummer twee die instapte. Jonge Barend was nummer een. Zodoende zaten we beiden naast het raam. Ik rechts en Barend links. Met naast hem zijn vader. Iemand moest het laatste zijn met instappen en zo was Rikert Emous bij ons de laatste  Dan stootte ze er zo tussen door met de bajonet op de karabijn en raakte Rikert op zijn bil, wat erg bloedde. Hij huilde en was vreselijk bang. Toen zaten er eerst geen wachten bij ons, die moesten eerst helpen inladen denk ik. Zo kon je op dat moment gewoon praten met elkaar en Rikert zei tegen ons “spring er toch alsjeblieft nooit uit want dat schieten ze ons dood.”  (Hier hebben ze niet over gepraat toen we het kamp uitgingen.) Ongeveer 9 uur ging de trein rijden. Hij was erg lang en reed niet harder dan 30km. Voordat de trein ging rijden deed de soldaat bij ons de deur open en zei “deze deur wordt niet gesloten.” Met andere woorden, als je het station afbent, spring eruit.

Hetgeen we goed in ons geheugen prentte. We zagen dat de trein rechts afsloeg, richting Apeldoorn. Nu wist ik, dat het hier bij de stad zwaar bewaakt werd door Duitsers en Hollandse NSB. Dus probeerden we een beetje te zien waar we waren en spraken erover om bij een bosje uit te springen. We zagen station Barneveld/Voorthuizen en plotseling deed zich wat voor waar we profijt van konden hebben. Achter ons zat slager Luttmer uit Nijkerk, die had een gouden horloge dat hij verruilde aan de wacht voor sigaretten en die Duitser had niet genoeg sigaretten, dus vroeg hij onze wacht om hem sigaretten voor te schieten. Deze zette zijn karabijn in de hoek en ging hem sigaretten aan reiken.  Ik zei “dit is onze kans” en wij eruit. Dit weet ik nog, dat het lang duurde voor de trein ons gepasseerd was, terwijl ik onderin de droge sloot lag. Hij was erg lang. Nadien ben ik onder het draad doorgekropen en er was een bietenveld waar ik een poos in gelegen heb. Later hoorde ik iemand lopen en ja, we waren weer bij elkaar: Barend oom en neef Barend. En zijn gaan lopen. Ik liep wat kreupel, was met mijn rechter heup op de rails gevallen en neef Barend was met zijn hoofd op de rails gekomen en had een lichte hersenschudding. Barend oom was er het beste aan toe.  We kwamen bij een boerderij en daar vroegen we wat inlichtingen. Eerst geloofde die boer ons niet, maar na een poosje mochten we toch binnenkomen en het bleek een Donkersgoed te zijn. Toen hij ons geloofde was hij erg goed voor ons.

Wij kregen te eten maar hij vertelde dat we beter zo snel mogelijk konden vertrekken naar Bato’s erf aan de Arnhemse karweg richting Putten/Gardenen. Hij gaf ons twee jonge mannen mee die goed de weg kenden en die brachten ons binnendoor naar de Apeldoornse straat. In juli, na de oorlog toen we hem weer opzochten, vertelde hij dat hij veel onderduikers had in de oorlog en dat hij veel ondergronds werk gedaan had en dat er een zender in de buurt stond.  Daags voor wij uit de trein sprongen was de NSB burgemeester uit Putten er geweest, die had zich voorgedaan alsof hij bij de ondergrondse was. En een bericht had voor Engeland. Dus toen wij kwamen vertrouwde hij het eerst niet. Gekomen aan de Apeldoornse straat wist Barend oom de weg goed en waren we om 3 uur midden in de nacht, dus donderdag 12 oktober, bij de oude Barend, dus Barend oom’s vader.  Op Bato’s erf en zijn daar weer in een goed bed gekropen. Tegen 10 uur zagen we een jongen langs komen die we herkenden van het kamp en hebben een poosje gepraat. Daarna zagen we even later Harmen Bos, de ijzerwinkelier uit Putten langs komen die we gesproken hebben. Hij vertelde dat hij wist dat wij eruit waren want hij had op onze plaatsen moeten zitten. Ze zaten erg strak, vertelde hij, en zodoende was hij op onze plaatsen gekomen. Hij had met de achterblijvers in onze coupe gesproken en die vertelden dat ze de deur achter ons dicht getrokken hadden. Toen had die mof het in de gaten gekregen. En was er op los gestormd.  “Ach,” had hij gezegd, “drie mensen verspeeld”.

Nadien hadden die geen kans meer gekregen om te ontvluchten. Harmen Bos had gezegd dat hij naar de WC moest, dat was toegestaan. Hij naar de WC, deur op slot en het buitenraampje eruit gewerkt. Hij was er door gekropen en was op de treeplank gaan staan en eraf gesprongen. We hebben gegeten om 12 uur. Daarna is de doktor geweest en heeft ons onderzocht. En vertelde dat jonge Barend een lichte hersenschudding had en mijn heup wel beschadigd maar niet gebroken was. Ben toen op een oud kinderfietsje gestapt en ben naar de Langemheens familie gegaan, bij Harmen van de Berg. Onderweg bij de Bruinekool familie geweest en verteld van Riekus, die in onze coupe zat, en van alle bekenden. Groot Hell jongens, Meerveld, een onderduiker van hun, enz. Tegen de avond ben ik naar Cornelis oom gegaan.

 © 2004 Kees van ‘t Klaphek

* = groep
** = een afgerasterd gedeelte van een weiland waarin de koeien worden opgesloten om gemolken te worden.
    

Stichting Oktober 44
Midden Engweg 1
3882 TS Putten

Design by Acadia