Oktober 44, 659 mannen weggevoerd... slechts 48 keerden terug

Woord Vooraf

Het is april 2001. Voor het eerst sinds acht jaar stap ik de gedachtenisruimte binnen van de Stichting oktober 44. Alleen. Een aantal weken al is het, dat ik regelmatig afreis naar het verleden. Buiten vult de lucht zich met de geluiden, de geuren en kleuren van de lente. De lucht is helder blauw. De werkelijkheid van dat moment is zo vanzelfsprekend vredig, dat een mens zich haast zou afvragen of dat vreselijke gebeuren, straks 57 jaar geleden, ooit wel heeft plaatsgevonden. Maar als ik de deur openduw en de drempel over ben gegaan, komt die werkelijkheid in woord en beeld naar me toe. Ja, je moet wel een drempel over..

Teksten, foto’s, gezichten, voorwerpen, ze vertellen allemaal hun verhaal. Vijf platen in de muur met meer dan vijfhonderd namen. Uit het jaarverslag 1999 van de Stichting blijkt, dat 1372 mensen de ruimte hebben bezocht Er kwamen er 161 uit Putten, 1026 uit overig Nederland en 125 uit het buitenland. Gedachtenisruimte. Ruimte voor gedachtenis. Stil zijn en stil worden, met al die namen voor je. Meer dan vijfhonderd. Elke naam een gezicht. Elk gezicht een mens. Elk mens een lege plaats. Elke lege plaats verdriet.

Er ligt een boek bij de uitgang. Een gastenboek. Wie wil, mag zijn of haar indrukken aan het papier toevertrouwen. Ik blader het door. De bladeren glijden door mijn vingers. Hier en daar lees ik iets. Het zijn woorden die je op zo’n plaats kunt verwachten. ‘Indrukwekkend’ komt vaak voorbij. Dan houden mijn handen stil. Deze bladzijde kan ik niet zomaar omslaan. Want ik lees deze drie zinnen:

         ‘Lieve papa, ik was hier in stilte bij u. O o wat mis ik u. Ik hou van u.’

Een levensverhaal in drie zinnen. De teerheid en de kwetsbaarheid treft me diep. Hier is ruimte voor gedachtenis. Hier is ook veiligheid en beslotenheid voor stille tranen. Het verdriet van Putten. Het verdriet van vele gezichten. Ieder gezicht een uniek verdriet. En wat uniek is, deel je niet zomaar. Daarom is Putten ook niet zomaar een dorp… Een ruimte als deze ga je ook niet zomaar binnen. Waarom ben ik hier eigenlijk? Alleen omdat ik een scriptie schrijf over dit onderwerp?

Of is het vanwege die drie namen, waarvan ik het verdriet van zo dichtbij zag, dat het mij in het hart gegrift staat? Elk spreken teveel, veelzeggend zwijgen en slechts tranen. Ook meer dan vijftig jaar later. In een persoonlijk aantekeningenboekje schreef ik in 1995:

‘Ineens schiet hij vol. De verzwegen tranen wellen op uit de schrijnende herinnering.

‘..hoe zul je dat ooit vergeten?’ Zijn handen knijpen samen. Er steekt me iets van binnen. Ik pak z’n rechterhand beet en zeg: ‘Die tranen wil ik met u delen.’ Opa’s tranen. ‘Wij zien aan jullie wat het geweest moet zijn. Ook wij vergeten nooit.’ Kleinzoons woorden. Geen oude wonden openhalen. Wel de tranen delen. Hij knikt zwijgend. Zijn ogen spreken…’

Geen oude wonden openhalen. Wel de tranen delen. Beter zou ik de motivatie voor het schrijven van deze scriptie niet hebben kunnen verwoorden. Ik draag deze scriptie aan mijn opa op, die een broer verloor, in nagedachtenis ook aan mijn oma, die twee van haar broers verloor en samen met hen aan allen, die op welke wijze ook door de razzia getroffen zijn.


A. van Elten -  mei 2001  

 

Inleiding

De scriptie die voor u ligt werd geschreven in het kader van het afronden van de Kerkelijke Opleiding vanwege de Nederlandse Hervormde Kerk te Utrecht. Het leerdoel staat als volgt in de studiegids van beschreven: ‘Het werkstuk dient een neerslag te zijn van een bestudering en een overweging van een thema dat de student persoonlijk ter harte gaat, met het oog op de kerkelijke context. De student streeft naar een integratie van een wetenschappelijke en geloofsmatige benadering. Het doel van de afstudeerverhandeling is dat de student een eigen vraag verkent en op basis van een beperkt literatuur - of veldonderzoek een standpunt inneemt en beargumenteert. Het accent dient te liggen op persoonlijke verwerking van de vraag en het bestudeerde materiaal.’ De omvang dient ongeveer 25 pagina’s te bedragen.

Hoe ik ben gekomen tot het schrijven van deze scriptie lijkt mij na het woord vooraf wel duidelijk. Het veelzeggende zwijgen heb ik vanuit een persoonlijke betrokkenheid altijd als pijnlijk ervaren. Met deze scriptie wilde ik vanuit mijn studie op zoek gaan naar mogelijkheden dat pijnlijke - zo mogelijk - te verzachten. Vanuit pastoraal – theologisch gezichtspunt, maar ook vanuit puur menselijk oogpunt. Op deze plaats dient ook iets gezegd te worden over hoe deze scriptie in elkaar steekt. Het thema wordt hieronder wat uitvoeriger besproken, maar in wezen gaat het hier over het pastorale handelen ten aanzien van rouwverwerking binnen het kader van een oorlogsgebeuren. Dit laatste geeft aan het pastorale handelen een bijzondere dimensie, omdat de rouw zeer massaal en zeer intens is. De scriptie bevat drie delen: verwerking, verzoening en vergeving.

Het doel van deze scriptie is het verkennen van het pastorale handelen van toen, het in kaart brengen van moeilijkheden en knelpunten die men ondervond en het bespreken van die moeilijkheden en knelpunten. Daarmee wordt ook de blik naar het heden en de toekomst geslagen: wat heeft er wellicht ontbroken, wat kan men in het pastorale handelen daarvan leren? Want de rouw gaat door, ook in het heden.

Dat houdt in voor de te volgen methode van onderzoek, dat eerst het historische gebeuren wordt geschetst. Dit historisch aspect komt in alle drie delen van de scriptie naar voren. Voor de pastoraal - theologische insteek heb ik gekozen voor het ‘verhalende aspect’ in het leven van mensen. De razzia in Putten is namelijk niet alleen een gemeenschappelijk drama, dat de gemeenschap in haar geheel omvat, maar ook een persoonlijk drama. Dit resulteert in een gemeenschappelijk verhaal, met daarbinnen de sterk gevarieerde persoonlijke verhalen. Aan het slot van elk deel worden bevindingen tot hun kern teruggebracht.

Tenslotte: ik heb er bewust voor gekozen deze scriptie niet op te delen in hoofdstukken, maar door middel van tussenbladen de verschillende delen van ‘het verhaal’ te scheiden. Dit omwille van de overzichtelijkheid. Ik meen echter, wanneer ik heel deze scriptie in hoofdstukken had ingedeeld, het verhaal in zijn voortgang minder recht zou hebben gedaan. Wanneer een hoofdstuk ‘uit’ is, wil dat niet zeggen dat het in het (levens)verhaal ook het geval is. De pastorale ervaring leert, dat elke scheiding methodisch van aard is. Om het verhaal van Putten, met daarbinnen al die andere verhalen zo ‘puur’ mogelijk te kunnen beschrijven, heb ik ervoor gekozen alleen scheiding te maken, waar de methode van onderzoek dat noodzakelijk maakt. De overgang van deel naar deel wordt wel aangegeven. Zowel de opdracht vanuit de studiegids alsook deze persoonlijke keuzes beïnvloeden de werkwijze en insteek in het thema, dat aan de orde wordt gesteld. We zullen op dat thema nu nader ingaan.

 

Thema

Het thema van deze scriptie is: ‘Verwerking – verzoening – vergeving’, met daaraan toegevoegd als ondertitel ‘Een pastoraal - theologische verkenning van de verwerking van de Oktoberrazzia 1944 te Putten.’ Samengevat: ‘Het collectief en individueel verwerken van een oorlogsdrama met speciale aandacht voor het pastorale handelen ten aanzien van die verwerking’ Het spreekt vanzelf dat de titel en ondertitel om verdere uitleg vragen. Echter, het is naar mijn mening onverstandig dat kort en beknopt te willen doen, zodat ik er voor kies het verderop breder en nader uit te werken.

Vanwege de aard van het thema voel ik de behoefte hier eerst iets te zeggen over mijn eigen houding ten opzichte van hetgeen ik in deze scriptie beschrijven wil. Niet voor niets heb ik in de ondertitel het woord ‘verkenning’ gebruikt. Deze scriptie is dan ook niet gericht op een volledig afgeronde weergave van het gekozen thema, als dit al mogelijk zou zijn. Het is de neerslag van mijn persoonlijke verwerking van zaken, die de afgelopen maanden op mij zijn afgekomen. Ik vind het nodig dit zo nadrukkelijk naar voren te brengen, om daarmee aan te geven dat ik mijzelf zeer bewust ben van de beperking en betrekkelijkheid van mijn verkenning. Maar ik breng het ook met nadruk naar voren, om de lezer(es) van die beperking en betrekkelijkheid te doordringen. Beperking is omwille van helderheid en duidelijkheid echter ook noodzaak.

Vooraf ben ik tot de overtuiging gekomen, dat het vooral voor lezers in Putten goed is, dat deze verkenning, met haar beperking en betrekkelijkheid, schriftelijk haar neerslag vindt. Maar belangrijker nog dan het feit dat het gebeurt, is de wijze waarop het geschiedt. Verwerking is een persoonlijke zaak. Het is daarom denk ik goed, dat deze verkenning ook gestempeld wordt door mijn persoonlijke verwerking. Ik ben echter dankbaar, dat één van de getroffenen bereid is geweest deze scriptie in haar ‘wording’ door te lezen en van commentaar te voorzien. Ook hier een noodzakelijke beperking. Maar deze scriptie had nooit haar huidige inhoud gekregen zonder zijn inbreng. Want juist in de ontmoeting van direct en indirect betrokkene is veel – lang niet alles – aan het licht gekomen. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor al het geschrevene berust – uiteraard - bij mij alleen.

Daarom heb ik mij bij het schrijven ook voorgenomen iedere bladzijde te spiegelen aan drie woorden, die naar mijn mening fundamenteel zijn voor een eerlijke omgang met dit gevoelige thema: voorzichtigheid, bescheidenheidenzorgvuldigheid. Voorzichtigheid omdat ik niemand wil kwetsen, bescheidenheid omdat ik spreek vanuit een naoorlogs perspectief en zorgvuldigheid om naar eer en geweten recht te doen aan de geschiedenis en de beleving ervan. Of ik daarin geslaagd ben, dat moet de lezer(es) beoordelen.

Allereerst wordt nu een begin gemaakt met de beschrijving van het gebeuren, dat door het Duitse opperbevel in Hilversum tot motivatie werd gemaakt 660 mannen weg te voeren uit het dorp Putten. Daaronder bevonden zich ook niet - Puttenaren, zoals mensen die waren geëvacueerd, mensen die op voedseltocht waren en in Putten overnachtten of die om andere redenen in Putten waren. Zij worden in het vervolg van deze scriptie niet genoemd, maar dat wil niet zeggen dat zij verzwegen dienen te worden. Want ook het verdriet om deze weggevoerden maakt deel uit van die eerste twee dagen van oktober 1944.

 

Niet zomaar een dorp

Met bovenstaande titel heeft auteur Else Flim in haar boek1 het dorp Putten treffend gekarakteriseerd. Onder deze titel beschreef ze op een voor de jeugd begrijpelijke en toch ook indringende wijze, wat de razzia in oktober 1944 teweeg heeft gebracht en hoe dit doorwerkt tot vandaag de dag toe. In de nacht van zaterdag 30 september op zondag 1 oktober 1944 werd tussen Nijkerk en Putten bij de Oldenallerse brug, ook wel Poorterbrug genoemd, een aanslag gepleegd door het verzet. Doelwit van de beschieting was een open Duitse personenauto. Twee korporaals weten tijdens het vuurgevecht te ontkomen, een officier raakt gewond, een luitenant komt om het leven. De commandant van het Hermann Göringregiment, waartoe ook de soldaten in de beschoten auto behoren, stuurt de hem ter beschikking staande troepen naar Putten. ‘Daarna neemt hij contact op met het hoofdkwartier van de Duitse Weermacht in Hilversum.  Stafchef  generaal Von Wühlisch geeft hem in afwachting van nadere orders bevel om Putten te omsingelen en de gehele bevolking te arresteren. (…) Tijdens de ochtendkerkdiensten wordt de ring om Putten gesloten.’  In de vooravond van zondag 1 oktober 1944 werd commandant Fullriede door Stafchef Von Wülisch op de hoogte gesteld van de Duitse vergeldingsmaatregel waartoe was besloten.  ‘Fullriede moest alle mannen tussen de zeventien en de vijftig jaar ‘abtransportieren’, de vrouwen en kinderen evacueren uit Putten, de huizen in het dorp in brand steken, behalve de boerenwoning waar de gewonde Duitse officier ’s nachts was opgenomen en de huizen van bewoners die als Duitsgezind bekendstonden.’ 3
Op maandag 2 oktober 1944 werden 660 mannen naar het station overgebracht, waar ze per trein werden afgevoerd naar Amersfoort. Ze vertrekken vanaf het marktplein bij Oude Kerk. ‘Dan ineens klinkt het  ‘Oberleutnant, Ihre Soldaten, die ganze Kompagnie’. Het ogenblik is gekomen. Een bulderbas schreeuwt over het plein, dat wie vlucht wordt neergeschoten en dan worden de mannen weggevoerd. Vijf in de rij; 20 rijen achter elkaar; daar gaan de eerste honderd, geflankeerd door soldaten van het Herman Göring regiment, zwaar bewapend, het geweer klaar om te schieten. Groep na groep zwenkt om de kerk, langs de pomp de Dorpsstraat in…’ Voor vijf uur die middag moest het dorp ontruimd zijn. Daarna worden meer dan 100 huizen platgebrand.4

Putten werd op 18 april 1945 bevrijd.  Het is geen complete bevrijding. Er heerst grote onzekerheid over het lot van de mannen, die ruim een half jaar daarvoor waren weggevoerd. Verbindingsofficier Van Walt van Praag, die dienst deed in het Britse Tweede leger, komt op die dag met verlof naar Putten. Restauranthouder Punt vraagt hem te proberen wat te weten te komen over de mannen bij zijn opmars met het Engelse leger door Duitsland. Op 10 mei 1945 is de heer Van Walt Van Praag opnieuw in Putten. In kamp Sandborstel heeft hij een aantal nog in leven zijnde Puttenaren aangetroffen. Zij hebben vier dagen de tijd gekregen een lijst te maken van omgekomen Puttenaren. In het dorp raakt bekend, dat er een dodenlijst is. De predikanten Ds. Holland en Ds. De Jager overleggen met de plaatsvervangend gemeentesecretaris Veefkind en een van de vertrouwenspersonen van de burgemeester, Van Ganswijk, wat nu te doen. Besloten wordt de lijst in de kerk voor de lezen. Bij het licht van een olielampje leest Ds. Holland de namen van overlevenden en overledenen voor. Hoe vaders, moeders, broers en zussen en verdere betrokkenen de kerk verlaten, laat zich met geen pen beschrijven.

  1.  E. Flim ‘Niet zomaar een dorp’  Nijmegen 2000
  2. K. Friso,  ‘Putten 1940/1945 Kroniek’  Barneveld 1990, p. 81
  3. M. de Keizer, ‘Putten, de razzia en de herinnering’  Amsterdam1999, p. 73-74
  4. ‘Opdat het nageslacht het wete’, gedenkboek voor Putten,  Nijmegen 1948 (herdruk in 1979)
  5. M. de Keizer, p. 271 Citaat van een verslag van Ds. Holland uit: ‘Het drama van Putten’ van Tj. Wouters



Ds. Holland vertelt op 28 februari 1947 in een gesprek over die bewuste avond van 10 mei 1945: ‘Ik heb gezegd: ‘Ik heb hier een lijst van dertien overlevenden. Ik heb echter ontstellende berichten. Ik hoop dat de mensen zich goed houden.’ Ik had namelijk een lijst van tweehonderd overledenen. Eerst heb ik de lijst met overlevenden voorgelezen en daarna de lange lijst met overledenen. […] De mensen raakten bij het horen van dit alles volkomen overstuur. Ik zei echter, dat wanneer zij zoo reageerden, ik op moest houden. De mensen herstelden zich en toen heb ik de lijst verder voorgelezen. Als de vrouwen de namen van hun mannen hoorden, werden zij lijkbleek en bleven star zitten. Dat moment is werkelijk verschrikkelijk geweest.’ 5

 

Wachten tussen hoop en vrees

Een kerkdienst hield Ds. Holland niet: ‘Op zoo’n moment is het beter, het zwijgen er toe te doen.’ Wel bezocht hij in de volgende dagen en weken vele huisgezinnen, totdat het hem alles te veel werd en de oude dominee een attaque kreeg6.  Zekerheid was er nu allerminst. Op 5 augustus 1945 vertrekt een plaatselijke opsporingscommissie naar Duitsland. Ze trekken langs de kampen in het noorden van Duistland. Levende Puttenaren worden nergens aangetroffen.  K. Friso schrijft in zijn kroniek dan ook: ‘Hoewel nog geen absolute zekerheid kan worden gegeven moet worden aangenomen dat geen Puttenaren meer terug zullen komen uit de concentratiekampen7.  Maar de martelende onzekerheid bleef.

‘Het maandenlange wachten op de terugkeer van hun mannen uit de kampen was fnuikend en bleef in het geheugen van de Puttenaren gegrift. Veel vrouwen bleven nog heel lang hopen dat hun mannen toch terug zouden komen. Een weduwe vertelde: ‘Zelfs na het officiële doodsbericht dacht ik dat nog. De dienstbode zette bij het melken de koe altijd zó, dat ze op de steeg kon kijken, want ze wilde hem zien aankomen, wanneer hij vrij was, zei ze. Zelf dacht ik ’s nachts vaak z’n hoestje of z’n stap te horen8.’

In 1949 onthult Hare Majesteit Koningin Juliana het monument, dat ontworpen is door beeldhouwer Mari Andriessen. Het is een beeld van een vrouw in klederdracht, met de zakdoek in de hand, dat met licht gebogen hoofd – in de richting van de Oude Kerk - staart op zeshonderd symbolische vakken, gevormd door buxushaagjes. Elk vak symboliseert een onvervangbaar mens. En daar eindigt maar al te vaak het verhaal. Het onuitsprekelijke verdriet blijft onuitgesproken, de pijn en de hoop werden verzwegen. Wie zou begrijpen? Vaak ontbrak ook de tijd voor een goede verwerking: kinderen eisten de aandacht op, of er was een bedrijf dat gaande moest worden gehouden. Moeders waren ineens ook kostwinner geworden.

De geestelijke gezondheid van de nabestaanden werd in de eerste jaren na de razzia zwaar op de proef gesteld. De schok van het vreselijke nieuws, de ontreddering daarna en vaak zelfs het ongeloof in de dood van hun geliefden was gepaard gegaan met troosteloosheid en wanhoop. Groot was de haat jegens alles wat Duits was.9’  Putten was uit de oorlog, maar de oorlog niet uit Putten. Want wat is bevrijding, als je liefste(n) niet aan je zijde staat of staan?

 6  M. de Keizer, p.271
 7  K. Friso, p. 135
 8  M. de Keizer, p.272 Citaat van een weduwe in het blad ‘Opzij’ van 5 mei 1981 p.13
 9  M. de Keizer, p. 273

 

Puin ruimen…

De situatie in Putten vlak na de oorlog is zeer dubbelzinnig te noemen. De mensen zijn bevrijd, maar het is een uiterlijke bevrijding. Na 10 mei 1945 dienen de eerste signalen zich aan van een onbevattelijk en onbeschrijfelijk leed. Angst, onzekerheid, diep verdriet en intense rouw vormen een schrijnend contrast met een land dat in volle uitbundigheid zijn bevrijding viert. Twee generaties mannen zijn in één klap uit hun dorp verdwenen. De harde realiteit roept mensen wakker uit hun verdoving. Moeders staan voor de zorg van hun kinderen, kinderen zonder vader en vaak ook zonder een of meerdere oudere broers. Alleen de vraag uit zo’n kindermond ‘Wanneer komt papa nou terug?’ geeft weer hoe mensen tot op hun bot dit gebeuren hebben moeten verwerken.

Zo goed en zo kwaad het kon probeerde men in Putten het leven weer in ‘normale’ banen te leiden. Toen in het televisieprogramma ‘Kruispunt’ aan de heer W. Torsius werd gevraagd, wat hij het eerste deed na de bevrijding, antwoordde hij zonder zich een seconde te bedenken: ‘Puin ruimen.’1 Maar er diende niet alleen letterlijk puin te worden geruimd (de Duitsers hadden immers meer dan honderd huizen verwoest), ook geestelijk moest er heel wat puin worden geruimd. Iedereen had wel het een en ander te verwerken. Er was bijna geen gezin, waar niet een vader, zoon, schoonzoon, broer, zwager of oom was weggevoerd. Triest dieptepunt  vormde het gezin Bakker uit Hoef, dat zes zonen, twee schoonzonen en twee kleinzonen verloor.2


De rangorde van het verdriet

Omdat iedereen wel iets te verwerken had, zou men kunnen denken dat men steun kon vinden bij elkaar. Dit zal zeker het geval zijn geweest. Iets wat echter vaak niet benoemd werd, is de verdeeldheid die de rouw teweegbracht. Else Flim brengt daar in haar boek iets van onder woorden: ‘Door alle onzekerheid en het gebrek aan hulp raakten de wachtenden in de war. Daarom keken ze naar de enkele gelukkige gezinnen met teruggekeerde mannen. [….] De teruggekeerden en hun families durfden hun geluk niet aan de wachtende vrouwen te laten zien. En klagen mochten zij zeker niet.’3 In de diepe verslagenheid was dit voor velen een extra belasting, dat zowel rouw als vreugde hen door anderen niet werd gegund.

Het verdriet bleek moeilijk te delen. ‘Vrouwen die ‘alleen’ hun man hadden verloren, zwegen bij vrouwen die man en zoon kwijt waren. En deze vrouwen durfden weer niet te klagen bij vrouwen van wie man én twee of drie zonen waren gestorven. Kinderen die één broer misten, huilden niet bij vriendje die twee broers kwijt waren. En kinderen met twee overleden broers huilden niet bij vriendjes, die hun vader en twee of drie broers nooit meer terug zouden zien. Niemand durfde om het eigen verdriet een traan te laten in het huis van de ouders die zes zonen verloren.’ 4

Een rangorde in het verdriet. Dit is voor de pastorale insteek die we nog moeten maken een zeer belangrijk gegeven. Temidden van de collectiviteit van de rouw heeft iedereen een eigen weg te gaan. En dat in een sfeer, die niet altijd ruimte biedt het verdriet te uiten.

  1.  W. Torsius in een gesprek met A. van Elten, mei 2001. ‘Kruispunt’ was een programma van de R.K.K.
  2. Gedenkboek voor Putten, p. 91
  3.  ‘Niet zomaar een dorp’, p.170 laatste alinea
  4.  Idem, p. 175 Over de zes zonen, zie noot 2

    

…zij weigert zich te laten troosten…

De situatie rond 1947 was zeer nijpend te noemen. Materiële en geestelijke nood waren zwaar. In Putten was het probleem van gebrek aan woonruimte, dat overigens in geheel Nederland gold, door het verwoesten van meer dan honderd woningen een grote zorg. Zonder direct in termen van schuld te spreken is het duidelijk, dat ook hier de ervaringen en meningen verdeeld waren. ‘Nog in 1947 klaagde een verbitterde weduwe, wier huis bij de razzia in vlammen was opgegaan, dat de gemeente nog steeds niets voor haar gedaan had. Dat weet zij aan het feit, dat zij geen Puttense was. Een andere vrouw luchtte pas in 1984 haar hart over het gebrek aan hulp dat haar schoonzuster, die man en huis had verloren bij de razzia, had geleden.

Ik weet nog goed hoe de hulpverlening toen was. Wie maar met z’n neus vooraan stond had wat en als je dat niet kon om wat voor reden dan ook had je niks. Het was wel een puinhoop toen. Wat heeft ze nog een tijd met haar drie kinderen in een schuurtje gewoond. Geestelijke steun was er helemaal niet. ‘ 1 ‘

 
Op zondag 26 augustus 1945 wordt in de ochtenddienst in de Oude Kerk L. Kievit door zijn vader, Ds. I. Kievit uit Baarn, als predikant van de Hervormde Gemeente van Putten bevestigd. In de middagdienst doet Ds. L Kievit intrede. Voor zijn intredepreek heeft hij een gedeelte gekozen van de tekst Jesaja 61 vers 2, luidend: ‘Om alle treurenden te troosten.’2   Ds. Kievit is dan zevenentwintig jaar oud. In september 1945 bespreekt de kerkenraad hoe men het best de achtergebleven familieleden kon bijstaan. ‘De diakenen, wier functie in deze massaal rouwende gemeente een bijzondere inhoud had gekregen, werden aangespoord de Puttense rouwenden regelmatig te bezoeken en ‘troostvolle hulp’ te bieden.’3 Het laat zich raden, dat ‘troostvolle hulp’ bieden in de omstandigheden van 1945, vlak na de oorlog, een bijna bovenmenselijke opgave was. In de eerste ochtenddienst op zondag 2 oktober 1945 verwoordde Ds. Kievit de situatie in zijn gebed als volgt: ‘Nu wij hier verkeren, in rouw gedompeld, bemerken wij dat onze levenskracht is gebroken en onze levenslust geluwd. Want wij betreuren honderden doden, gemeenschappelijk in deze samenkomst, doch ook ieder voor zich. Juist in dit uur kent ieder hart zijn eigen smart. Het is alsof hier talrijke doodskisten staan; het is tè bitterder omdat ze er niet staan.’4 Kenmerkend voor de situatie waarin de nog jonge predikant zich bevond, is de beschrijving van een bezoek aan een weduwe, samen met ouderling Schuitenmaker. ‘Het was een zware taak troost te bieden in deze gemeente. Het huisbezoek aan de familie van de overledenen verliep vaak erg emotioneel. Ds. Kievit, 27 jaar, was blij dat hij hierin werd bijgestaan door de ervaren ouderling Schuitenmaker, die zelf twee zonen had verloren bij de razzia. Ds. Kievit zelf stond met de mond vol tanden toen een van de weduwen hem verweet nog te jong te zijn om troost te kunnen bieden: daarvoor moest je zelf wat hebben doorgemaakt en wat had hij helemaal meegemaakt? Maar Schuitenaker boog zich voorover en zei:

‘Vrouw, heb ik ook niks meegemaakt? Ja Dirk, zei ze: jij bent ook een jongen kwijt. Ja, twee, zei hij toen. En hoeveel had je er? Twee. O, Dirk, zei ze: dat is haast nog erger, twee jongens en twee kwiet, kun je dat begriepen? Toen zei hij: God had een jongen en Hij wilde Hem kwijt voor jou en en voor mij. Kun je dat begrijpen? […] En die vrouw, die nog nooit had kunnen huilen, een jaar later nog niet, barstte snikkend uit en zei: Daar heb ik niet aan gedacht.’ 5

 1 M. de Keizer, p. 279
 2 K. Friso, p. 137
 3 M. de Keizer, p. 283 verwijzend naar K. Friso p. 138
 4 ‘Een goede raad en Een groote troost’  Ds. L. Kievit Putten 1945
 5 M. de Keizer, p. 284, bron: Ecclesia, 11 oktober 1984


Zwijgende monden, sprekende tranen

Bovenstaand voorbeeld kan natuurlijk niet als een soort model voor alle pastorale gesprekken worden aangevoerd. Het geeft echter naar mijn mening wel een beeld het moeizame karakter van de ontmoetingen, waarvoor ambtsdragers zich gesteld zagen. Des te pijnlijker was het wanneer daarbij een grote verlegenheid openbaar kwam. Wat viel er te zeggen? Wat viel er te verklaren? In hun onmacht hun verdriet te delen was er vaak aan de kant van de pastores juist de onmacht zich een houding te geven. Want klinkt elk woord niet goedkoop bij iemand, die in één klap man en zonen verliest? Bovendien resulteerde dat niet zelden in een houding van afwijzing:‘Ze weten er toch niets van. Waarom zou ik dan gaan vertellen wat met geen pen te beschrijven is?’

Zo verwerkte ieder zijn of haar verdriet grotendeels op een eigen wijze, binnenskamers, achter gesloten deuren. De verwerking stempelt de onderlinge relaties binnen de gemeenschap van het dorp, maar ook binnen het gezin. Moeders zijn ineens ook vaders, zoons en dochters dragen jong verantwoordelijkheden, die aan hen onder normale omstandigheden pas veel later zouden zijn toevertrouwd. De oktoberrazzia in Putten is een verhaal van tranen. Tranen die niemand te zien krijgt, vaak zelfs de eigen kinderen niet. De strijd om het dagelijkse brood, woonvesting of de redding van een bedrijf verdrongen overdag vaak de pijn van het gemis. Soms is er domweg de tijd niet om te rouwen, laat staan erover te praten. Te praten met wie? Wie loopt met zijn verdriet te koop? Zo gingen velen hun weg, niet zelden in zwijgende eenzaamheid.

De vragen rijgen zich aanéén

‘Waarom heb ik hem niet thuisgehouden? We hadden zo’n mooie schuilplaats…’ ‘Waarom ben ik teruggekomen en zoveel anderen niet?’ ‘Waarom hebben ze mij vrijgelaten in Amersfoort?’ ‘Waarom is vader niet uit de trein gesprongen, terwijl hij mij aanspoorde het wel te doen?’ Allemaal vragen van mensen, die zoeken naar verklaringen voor het ongrijpbare, het onlogische, het absurde ook van een gebeuren dat op zichzelf al een groot raadsel is. Vragen ook vanuit verschillende gezichtspunten. Schuldgevoel, zelfverwijt, haat, woede, onmacht, het zijn allemaal persoonlijke vragenbundels, die door het prisma van de verwerking ook een persoonlijke richting krijgen. Vandaar dat er temidden van het gezamenlijke verdriet, er ook een grote verscheidenheid in verdriet is, dat zich niet makkelijk laat delen. Zo zijn er vlak na de oorlog al veel blokkades om tot een gezonde verwerking te komen. En ook geestelijk vraagt dat het nodige van de betrokkenen. ‘De acceptatie van Puttens lot zou in veel gevallen een langdurig geloofsproces zijn waarin iedere gelovige Puttenaar, de dominee incluis, zich had af te vragen wat zijn of haar geloof eigenlijk waard was en hoe binnen het kader van dit geloof om te gaan met die calamiteit, met het lot dat Putten getroffen had. De eigen identiteit van individu en gemeenschap stond op het spel.’1 Naar mijn mening legt Madelon de Keizer in haar boek hier de vinger bij de wond, letterlijk en figuurlijk. Uit het geloof werd kracht geput, maar ook kwamen er vragen uit voort. Zoals reeds gezegd was het voor degenen, die geroepen waren op huisbezoek te gaan bepaald geen kleinigheid met die vragen geconfronteerd te worden. Zo treedt er een merkwaardige paradox op in het geheel van het verwerkingsproces: in een dorp waarin bijna iedereen verdriet heeft te verwerken door dezelfde oorzaak, is er veel minder gemeenschappelijkheid in het omgaan met dat verdriet. Dat is een conclusie, die op dit moment reeds getrokken mag worden.

1M. de Keizer, p.284 Cursief van mij.


   ‘…voor ons was er geen praatpaal.’

Een categorie die heel vaak op de achtergrond in het niet verdween, waren degenen die terugkeerden. Ook zij hadden het nodige te verwerken, maar juist hun vertrouwde omgeving was daarvoor waarschijnlijk het minst geschikt. De teruggekeerden waren niet meer de mensen die zij waren, maar ook het Putten waar zij naar terugkeerden was niet meer het Putten dat zij kenden. Want Putten was na 1 oktober 1944 een totaal ander dorp geworden. De vele huizen die in puin lagen weerspiegelden iets van de rauwe wonden die de oorlog ook innerlijk had geslagen. Dat ook de teruggekeerden die wonden deelden, daar kwamen velen niet op, vervuld als zij waren van hun eigen hoop en vrees.
Hoe vanzelfsprekend en begrijpelijk dit feit ook is, het maakte het voor de teruggekeerden zelf en hun familie het er niet makkelijker op. Zij bevonden zich aan de keerzijde van de medaille. Zij hadden geluk gehad en dat geluk functioneerde tegelijkertijd als een soort spreekverbod. ‘Nooit hebben wij er met iemand over kunnen praten, want de doden kwamen op de eerste plaats, wat vanzelfsprekend en volkomen juist is, maar de teruggekeerden werden op de achtergrond geschoven, dus voor ons was er geen praatpaal.’2 schrijft een teruggekeerde 50 jaar later. Ook deze mensen hebben het erg zwaar gehad, omdat hen het recht op verdriet en het uiten van doorstane moeite als het ware werd ontnomen in de confrontatie met het verdriet om de nimmer teruggekeerden.


Veelzeggende zwijgzaamheid

De nasleep van de razzia in Putten gaat door tot op vandaag de dag. Dat staat voor mij als een paal boven water. Het meest veelzeggende van die nasleep is voor mij persoonlijk de zwijgzaamheid, waarmee deze gepaard ging. Het verdriet om wat toen gebeurde kwam zelden in woorden naar me toe, veel eerder in wat ik zag. De ontroering, de tranen, de zwarte kleren. De grijze haren, het tengere figuurtje, dat ik na de ochtenddienst van half negen, met gebogen hoofd en de zakdoek in de hand, weer naar huis zag gaan. Alleen.

Verwerking maakt kwetsbaar. De eigen persoon is er tot diep in het hart mee gemoeid. Dat maakt het moeilijk over het gebeurde te spreken, het is ook niet eenvoudig er op een goede manier naar te luisteren. En allereerst en vooral zwijgend te luisteren. Betrouwbaarheid,  innerlijke betrokkenheid en het geven van ruimte voor het verhaal van de ander zijn drie zeer belangrijke voorwaarden waaraan de ‘luisterende partij’ dient te voldoen. Wanneer de verwerking naar buiten treedt, is ook herkenning een belangrijk aspect, al zou ik het niet direct een voorwaarde willen noemen. Ook de jeugd kan in een luisterende houding veel bijdragen aan een stuk verwerking. Juist in de nodige afstand qua betrokkenheid of tijd kan de nodige ruimte liggen voor het verhaal dat verteld wil worden. Dan zal het accent niet zozeer liggen op herkenning, als wel erkenning; het feit dat er geluisterd wordt geeft aan, dat het verhaal verteld mag worden, sterker: dat men wil dat het verteld wordt. Het is echter niet velen gegeven, hun verhaal op een zodanige, open wijze te vertellen. Maar ook het geschreven woord is een krachtig hulpmiddel in de verwerking.

Hoe men ook in de verwerking staat, één ding staat vast: begin oktober is het voor vele betrokkenen opnieuw 1944. En zij die het niet meemaakten, kunnen vaak allereerst helpen door niet te veel te zeggen. Juist door een luisterende houding kan er ruimte geschapen worden voor iets, dat zich uiterst moeilijk laat verwoorden

 2 J. Priem in: ‘Vergeven, nooit vergeten’

Lees verder deel 2 van de scriptie

Stichting Oktober 44
Midden Engweg 1
3882 TS Putten

Design by Acadia