Oktober 44, 659 mannen weggevoerd... slechts 48 keerden terug

Dirk Posthouwer (6 oktober 1927) vertelt over de razzia, die hij als jongen van 16 (bijna 17) meemaakte.
Hij overleefde door te vluchten samen met zijn 12 jaar oudere broer Roelof.


Een verkeerd gevoel

Zondagmorgen 1 oktober ging ik melken. We hadden een paar koeien. Op de Rijksweg zag ik toen veel Duitse auto‘s. Soldaten stonden achterin de vrachtwagens en schoten zo nu en dan in de lucht. Dat ik Duitsers zag vond ik niet vreemd, maar dat ze in de lucht schoten klopte niet. Na het melken gingen we naar huis. Mijn vader kwam thuis uit de kerk, al na een half uur. Hij zei: ‘Jongens, jullie moeten weg, want er is wat gebeurd.‘ We pakten de fiets en waren van plan richting Ermelo te gaan, maar werden tegen gehouden. Duitsers zeiden ons dat we naar de kerk moesten. We reden terug naar mijn vader. Hij zei: ‘Wat doen jullie nou? Ga dan maar Huinen in. Ik heb hier een heel verkeerd gevoel bij.‘ Dit hebben we gedaan. Onderweg kwamen we mensen tegen die het dorp uit vluchtten. Duitsers loste waarschuwingsschoten. Mijn broer zei toen tegen mij: ‘Luister, als ik geraakt word, moet jij doorfietsen. En als jij geraakt wordt, fiets ik ook door.‘ Als jongen van 16, bijna 17, schrok ik daar erg van natuurlijk. Dat vond ik hard. Maar ja, mijn broer was al in militaire dienst geweest, die wist al iets meer dan ik. We kwamen ook mensen tegen uit het Westen, op zoek naar eten.

Mooi weer

Bij Groot Hell, een grote boerderij, gingen we binnendoor. Daar waren we veilig. Het was daar omgeven door grote heggen en bossen. We kwamen bij onze oom Jacob Timmer op boerderij Veldhuizen. We hebben daar wat gegeten. Later in de middag zijn we de bossen ingegaan. Het was ontzettend mooi weer, dat vergeet ik nooit meer. We lagen gewoon in de zon te bakken. Mijn broer had een paar boeken meegenomen, want hij studeerde altijd nog. Hij lag in een droge sloot en ik was een beetje rond aan het kijken. Toen het donker begon te worden vond mijn broer dat we toch maar weer naar oom en tante moesten. We moesten wat brood hebben, want we hadden niks. Dat hebben we gedaan. De kinderen van Timmer herkenden het blaffen van de honden in de omgeving. Ze wisten precies bij welke boerderij de hond hoorde. Dat vond ik best vreemd, maar eigenlijk was het niet vreemd. Elke boerderij had een hofhond. En als er vreemd volk kwam sloeg de hond aan. De Duitsers zijn tot Groot Hell gegaan met zoeken. Daarna zijn ze gestopt.

Slapeloze nacht

Na het eten namen mijn broer en ik ieder een grote bos stro mee en een deken. We zijn in een droge sloot gaan liggen op het stro met de deken over ons heen. Ik heb nooit geweten dat een nacht zo lang duurde. Dan hoorde ik een vogel, dan een rat ritselen. Ik sliep eigenlijk bijna niet. Op een gegeven moment zei mijn broer: ‘Er is een vliegtuig in de buurt.‘ We gingen uit de sloot, uit de struiken om te kijken. Het was helder lichte maan. Je zag je eigen lopen, zo helder was het. Toen zagen we een groot, Engels vliegtuig. Heel langzaam vloog het over ons heen. De hele zijkant was los, je keek zo het vliegtuig in, zag lampen branden. Een eindje verder woonde onze oom Henk Timmer op boerderij Veldhoef. Daar werd een container gedropt , hoorden we later.*

Terug naar Putten

We hebben tegen de donkere lucht een rode gloed van brand gezien. Na een dag of drie bij oom Timmer op Veldhuizen, zei mijn broer dat hij op Putten aan wilde gaan. Hij dacht dat het wat rustiger werd. Stukje bij beetje zijn we via een omweg terug gegaan. Binnendoor, door de bossen heen, vragend aan mensen of er Duitsers in de buurt waren. We durfden gewoon niet naar huis toe. Je had geen contact, geen radio, geen telefoon, je had niks. Toen kwamen we Putten in. Er waren huizen kapot, er lagen huizen te smeulen. Onze ouders wisten niet of we er nog waren. Ze waren blij dat ze ons weer zagen.

 
*Dit was bij oom Henk en tante Trijntje Timmer. O.a. naar Trijntje Timmer wordt een straat in Putten vernoemd.


augustus 2018

Stichting Oktober 44
Midden Engweg 1
3882 TS Putten

Design by Acadia